Onderzoeken plasproblemen
Er zijn verschillende onderzoek mogelijk bij plasproblemen.
- Urine-onderzoek: bij het urine-onderzoek vraagt de verpleegkundige u om in één of meerdere potjes te plassen. Zij heeft in de toiletruimte een bakje met wattenbollen gedrenkt in water klaargelegd. U wordt gevraagd om eerst de uitgang van de plasbuis schoon te maken met één of twee van deze wattenbollen (van de bovenkant van de plasbuis naar de onderkant). Daarna moet u de eerste urine in het toilet lozen. Vervolgens kunt u in de potjes plassen. Vaak is een ruime bodem van de potjes voldoende voor het onderzoek.Wanneer u klaar bent met plassen kunt u de toiletruimte verlaten. De verpleegkundige zorgt ervoor dat de potjes bij het laboratorium terecht komen. In het laboratorium onderzoekt men de urine op de aanwezigheid van onder andere eiwitten, suiker en bloed. Normaal gesproken behoren deze stoffen niet in de urine aanwezig te zijn. Bij urineweginfecties wordt de urine tevens op kweek gezet om te kijken welke bacteriën de veroorzakers van de infectie zijn.
- Mictielijst (plaslijst of plasdagboek): een mictielijst is een lijst die inzicht geeft in de frequentie van het toiletbezoek, de hoeveelheid urine, de urineproductie per 24 uur, het drinkgedrag en de eventuele mate van incontinentie. U krijgt deze lijst mee van de secretaresse. Deze lijst moet u 24 uur bijhouden, dus zowel overdag als ’s nachts. De urine die u uitplast vangt u op en meet u met behulp van een maatbeker.
- Flow-metrie: Een uroflowmetrie-onderzoek wordt vaak toegepast bij mensen die problemen hebben met het plassen. Door dit onderzoek is het mogelijk om inzicht te krijgen in de manier waarop u plast. De kracht waarmee u plast wordt bij een uroflowmetrie-onderzoek gemeten. Allereerst is het belangrijk dat u met een volle blaas op de poli komt. U kunt hiervoor het beste twee uur voordat het onderzoek plaatsvindt, minimaal vier glazen vocht drinken. Op de poli kunt u in een aparte kamer op een soort postoel ongestoord plassen. De urine wordt opgevangen in een bokaal met daaronder een weegschaal. Deze weegschaal meet hoe en hoeveel u plast.
- Echo-residu: Na een flowmetrie-onderzoek of wanneer u op een gewone toilet heeft geplast kan met een echo uw blaasinhoud gemeten worden. De verpleegkundige vraagt u om uw onderbuik te ontbloten en brengt wat gel op uw buik. Dan meet zij met het echo-apparaat de inhoud van uw blaas. Door middel van dit onderzoek kan de uroloog beoordelen of u uw blaas geheel leegplast.
- Cystoscopie: Een cystoscopie vindt plaats in de behandelkamer van urologie. Bij dit onderzoek gaat de uroloog met een slangetje (een endoscoop) door uw plasbuis naar uw blaas. Hierbij beoordeelt de uroloog de plasbuis, blaas en bij mannen het prostaatgebied. Het onderzoek is niet gevaarlijk. Wel kunt u na het onderzoek een branderig gevoel hebben bij het plassen of extra aandrang hebben om te plassen. Ook kan er wat bloed in de urine zitten. Door extra goed te drinken (acht tot tien glazen) spoelt u de urinewegen door.
- Urodynamisch onderzoek: Het urodynamisch onderzoek is een computergestuurd meetonderzoek waarbij getest wordt hoe de blaas en het afsluitmechanisme van de blaas werken. Er kunnen verschillende dingen gemeten worden: de spanning in de bekkenbodemspieren, de blaasdruk, het eventuele urineverlies, de blaasinhoud, de uitstroomsnelheid van de urine en de afsluiting van de blaas. Het onderzoek is niet gevaarlijk. Wel kunt u na het onderzoek een branderig gevoel hebben bij het plassen of extra hebben aandrang om te plassen. Ook kan er wat bloed in de urine zitten. Door extra goed te drinken (acht tot tien glazen) spoelt u de urinewegen door.