Spring naar inhoud

Beademing

Het kan voorkomen dat patiënten niet meer (voldoende) zelfstandig kunnen ademen, waardoor zij aan de beademingsmachine gelegd moeten worden. Er zijn patiënten die rustig aan de beademingsmachine liggen en dit goed verdragen. Maar er zijn ook patiënten die sedatie (medicijnen die verlaging van het bewustzijn geven) nodig hebben om een onrustig adempatroon te voorkomen. Op deze manier kan de patiënt beter worden behandeld.

De beademingsbuis (A) loopt tussen de stembanden door. Er komt geen lucht meer langs de stembanden doordat de cuff (B) opgeblazen is. Het gevolg is dat de patiënt niet kan praten. Doordat de beademingsbuis achter in de keel de luchtweg (C) ingaat, is het slikken moeilijk. Voeding wordt daarom met een sonde via de slokdarm (D) in de maag gebracht. De tube wordt met een lintje om het hoofd bevestigd. Hierdoor wordt voorkomen dat de tube uit de mond losschiet.

Soms neemt de machine de hele ademhaling over, bijvoorbeeld als de patiënt buiten bewustzijn is of slapend wordt gehouden. Als de patiënt wakker is, zorgen we dat de patiënt zoveel mogelijk gebruik maakt van zijn eigen ademhalingsfunctie. De beademingsmachine geeft dan een portie lucht op het moment dat de patiënt wil inademen. Eén van de voordelen hiervan is dat de ademhalingsspieren van de patiënt actiever blijven. Indien de ademhaling langdurig volledig overgenomen moet worden, is het vaak moeilijker om weer van de beademing af te komen. De ademhalingsspieren zijn als het ware verslapt en moeten opnieuw worden getraind.

Soms heeft de patiënt veel slijm in de longen, ook wel sputum genoemd. Hoesten is een normale en gewenste reactie, maar vaak niet krachtig genoeg. Het overtollige slijm zal door de verpleegkundige weggezogen worden.

Ontwennen van de beademing

Wanneer de toestand van de patiënt verbetert, zal hij weer zelfstandig moeten ademen. Hij moet in stapjes steeds meer zelf ademen met steeds minder ondersteuning van de beademingsmachine. De duur van dit ontwennen is heel wisselend. Het is afhankelijk van de ernst van de ziekte, de lichamelijke conditie van de patiënt en de duur van de beademing. Indien beademing langdurig nodig is, kan de tube vervangen worden door een tracheacanule, die via een opening (tracheostoma) in de hals wordt geplaatst. De tracheacanule maakt het eventueel mogelijk weer te oefenen met het spreken en het slikken.

Wanneer uw naaste voldoende is hersteld en zelf kan ademen zonder ondersteuning, verwijdert de verpleegkundige de tube of canule. De patiënt kan dan weer praten, maar mogelijk is hij nog een tijdje hees en heeft hij moeite met slikken. Als de patiënt veel slijm in de longen heeft, kan hij dit in het begin soms onvoldoende ophoesten. Lukt ook het wegzuigen door de verpleegkundige niet, dan kan in een dergelijk geval de arts een klein buisje in de hals plaatsen, een zogenaamde minitrach, waardoor de verpleegkundige het slijm wel goed kan wegzuigen. Het inbrengen van een minitrach gebeurt onder plaatselijke verdoving.

Behandelingen