Als de dokter huilt
Chantal Mouës-Vink
Ik dacht gelijk aan de tulpen: ze zou de tulpen die haar zoon voor haar had geplant niet zien opbloeien.
Chantal Mouës-Vink is plastisch chirurg in het MCL. Voor het boek 'Als de dokter huilt' vertelt ze onderstaand verhaal. In het boek vertellen 27 artsen en andere zorgverleners over emoties binnen de medische wereld. Mag je als zorgverlener verdriet tonen als je een patiënt moet vertellen dat er geen hoop is? Mag je lachen als je goed nieuws kunt delen? Hoe gaan zorgverleners om met de verschillende emoties die ze ervaren tijdens hun werk? En hoe bewaar je als zorgverlener de balans tussen het tonen van empathie en het bewaren van emotionele afstand?
“Mijn meest heldere en tevens heftige herinnering als beginnend dokter is er één aan een oudere vrouw, rond de tachtig jaar. Ze was gevallen in haar huis en had hierbij een heupfractuur opgelopen. Ik was coassistent bij heelkunde op de spoedeisende hulp. Ik kreeg voor het eerst de ‘verantwoordelijkheid’ over een patiënt om het ziektebeeld in beeld te brengen voor de chirurg. Ik had haar en haar zoon opgehaald van de spoed om samen naar de röntgenafdeling te gaan. De röntgenafdeling was een verdieping hoger, we namen de lift. Haar zoon vertelde zijn moeder: ‘Mam, over een paar weken kun je de tulpen uit de knop zien komen, ik heb bollen geplant!’ Ik luisterde met een lach op mijn gezicht naar het gesprek tussen moeder en zoon. Eenmaal aangekomen op de röntgenafdeling, bleek de patiënt plotseling niet meer aanspreekbaar. Ik schrok omdat ik niet precies wist wat er aan de hand was. De radiologie-assistent stuurde mij met spoed terug naar de spoedeisende hulp. Ik belde via mijn DECT-telefoon snel naar de spoedeisende hulp en weet nog dat ik tegen de arts-assistent zei: ‘Volgens mij is mevrouw aan het overlijden.’ Terwijl we in de lift stonden, drukte haar zoon gehaast meerdere keren op de knop van de lift. We keken elkaar geschrokken aan en ik stond met paniek in mijn lichaam naast hem. Op het moment dat we weer beneden waren, stond er een heel team klaar. Mijn telefoontje was, ondanks dat ik een onervaren coassistent was, wel serieus genomen door de spoed. De reanimatiekamer was echter al bezet. Hier werd een patiënt met een ingegroeide teennagel behandeld, omdat alle andere kamers door de drukte al bezet waren. Ook heel vervelend, maar bij de patiënt die wij binnenbrachten, ging het over leven of dood. De patiënt met de ingegroeide teennagel had al lang in de wachtkamer gezeten. Toen we hem aangaven dat hij de kamer moest verlaten, reageerde hij geïrriteerd. Hij had al te lang gewacht, vond hij: ‘Nu is het mijn beurt!’ Ik werd heel kwaad en zei: ‘Meneer, deze mevrouw gaat dood!’, waarbij ik mogelijk heb gezegd: ‘Rot op!’, of dat heb gedacht. Dat weet ik niet meer, maar het effect was hetzelfde. Achteraf was dat natuurlijk heel onprofessioneel. De patiënt droop snel af, waarna wij begonnen met de reanimatie. De zoon zat in spanning te wachten op de gang. Ik heb hem haar sieraden en een glas water gebracht en samen zijn we verderop in de gang gaan zitten. Wachten. Wachten op goed nieuws. Toen er na een tijdje geen geluid meer uit de reanimatiekamer kwam, ben ik naar binnen gegaan. Het hele team stond doodstil naar de patiënt te kijken, handen en schouders naar beneden. Ik zag dat de vrouw niet meer bewoog en het besef drong tot me door. Ik dacht gelijk aan de tulpen: ze zou de tulpen die haar zoon voor haar had geplant niet zien opbloeien.
Het overlijden van deze patiënt had veel impact op mij. Een collega van de ambulance vroeg heel aardig hoe het met mij ging, maar toen hij de tranen over mijn wangen zag stromen, had hij het antwoord al. Jaren later las ik een oproep in Medisch Contact om een open brief te schrijven over het thema ‘geraakt in de zorg’. Ik schreef toen dit verhaal, maar heb het nooit ingestuurd. Maanden later ontdekte mijn man het per toeval in een stapel papieren in de vensterbank. Toen ik de emotie op zijn gezicht zag, vroeg ik hem waar hij mee bezig was en hij antwoordde: ‘Jouw verhaal!’ Hij vond het aangrijpend om te lezen, aangezien we er thuis nog nooit over gesproken hadden. Sommige patiënten hebben echt impact op je. Het is niet altijd eenvoudig om de emoties die daarbij komen kijken uit te schakelen. Toch gebeurt het zelden dat ik die emoties mee naar huis neem. Natuurlijk kunnen bepaalde situaties je wel raken, maar zodra mijn werkdag om zes uur eindigt, stap ik op de fiets of in mijn auto en dan eindigt mijn rol als arts. Dan ben ik weer gewoon Chantal, de moeder van mijn kinderen.
Het voordeel van mijn werk in de plastische chirurgie is dat ik vaak aan de positieve kant van het verhaal sta. Mijn patiënten komen niet naar mij toe voor levensbedreigende situaties. Neem bijvoorbeeld vrouwen die een borstamputatie hebben ondergaan vanwege borstkanker. Mijn rol als plastisch chirurg is dan om een borstreconstructie uit te voeren. Het ergste deel van het kankerproces is voorbij, en nu is het tijd voor herstel. Hoewel de herstelfase ook zijn uitdagingen met zich meebrengt, is er weer hoop voor de toekomst voor mijn patiënten. Ik begrijp dat andere artsen, zoals oncologen, mogelijk meer worstelen met de emotionele last die gepaard gaat met ernstige ziektebeelden. Hoewel ik de emoties niet altijd mee naar huis neem, voel ik me wel continu, 24 uur per dag, een arts. Dat heb ik overigens nooit als hinderlijk ervaren. Er zijn echter momenten geweest waarop ik dacht: ‘Nee, nu even niet.’ Zo was ik eens uit eten met mijn familie toen er tegenover ons plotseling een man een epileptische aanval kreeg. Natuurlijk wist ik als arts op dat moment wat er aan de hand was, maar de familie van de man was eveneens op de hoogte en wist hoe ze moest handelen. Ik dacht op dat moment: ‘Laat ik gewoon rustig doorgaan met eten. De familie van de man helpt hem al, ik hoef me er niet mee te bemoeien.’ Mijn familie dacht daar echter anders over. Iedereen aan onze tafel sprong op en riep: ‘Er is hier een dokter, er is hier een dokter! Misschien kan zij helpen!’ Dan voel je je toch verplicht. Het was niet zo dat ik niet wilde helpen, maar op dat moment voelde ik niet de drang om de dokter te zijn, en mijn hulp was ook niet echt noodzakelijk. Als ik ergens in een supermarkt loop en iemand zie vallen in mijn ooghoek, kijk ik altijd even om te zien of het goed gaat. Ik blijf even stilstaan, en als er iets ernstigs aan de hand is, help ik natuurlijk. Dat is mijn plicht. Op zo’n moment maak ik gebruik van mijn klinische blik. Je bent onbewust altijd alert op de mensen om je heen. Die klinische blik ontwikkel je na verloop van tijd. Het begint al tijdens de coschappen. Toen ik coschappen liep, was ik nog aan het ontdekken waar mijn grenzen lagen. Het interessante aan coschappen, en tegelijkertijd het uitdagende, is dat je geen eindverantwoordelijkheid draagt. Tijdens mijn coschappen belandde ik in een ziekenhuis in Zeist, vlak bij een psychiatrische inrichting. Daar waren veel zelfmoordpogingen, het leek wel alsof mensen daar met bosjes van het dak af vielen. Zo’n omgeving is niet iets waar je als arts voor gemaakt bent. Ik heb later opgezocht dat ongeveer honderdduizend mensen per jaar aan zelfmoord denken en dat zo’n tienduizend mensen het daadwerkelijk doen. Dat is een ontzettend hoog aantal! De periode waarin ik hier coschappen liep, heeft een diepe indruk op me achtergelaten. Ze zeggen weleens: elke dokter heeft zijn of haar eigen kerkhof. Zelfs als je niets had kunnen doen om het overlijden van een patiënt te voorkomen, kan dat nog steeds zwaar wegen op je gemoed. Dit geldt met name voor de mensen die je hebt zien sterven. Het hoort inderdaad bij het leven als arts.
Wanneer een patiënt overlijdt, kan het soms voelen alsof ik als arts tekort ben geschoten. Dit geldt ook als een patiënt bijvoorbeeld ontevreden is over de uitkomst van een operatie. Ik zeg weleens: de grootste kans om geen onaangename ervaring in het ziekenhuis te hebben, is door niet in het ziekenhuis te belanden. Bij elke operatie zijn er risico’s. Ik neem uitgebreid de tijd om deze risico’s te bespreken en om voorlichting te geven over alles wat er kan gebeuren. Ik voel de verantwoordelijkheid om mijn uiterste best te doen, maar ik kan helaas niet garanderen dat de operatie altijd de verwachting van de patiënt evenaart.
Er is één specifiek moment geweest waarbij ik het gevoel had dat het allemaal heel anders had kunnen lopen. Het betrof een patiënte van negentig jaar oud, die overleed aan een operatie waar ze niet aan had hoeven te overlijden. Ze had huidkanker op haar gezicht en gebruikte bloedverdunners voor diverse andere aandoeningen. De combinatie van bloedverdunners en deze operatie was suboptimaal. Daarom hadden we haar kortwerkende bloedverdunners gegeven als tijdelijk alternatief. Tijdens de operatie was er geen ernstige bloeding opgetreden. Echter, de volgende dag kreeg ze plotseling buikpijn. Buikpijn? Dat was vreemd. In eerste instantie dachten we aan logische verklaringen zoals een verstopping door ontlasting. Maar haar toestand verslechterde snel: ze ontwikkelde een lage bloeddruk en hevige pijn. Bij het maken van een echo van de buik bleek er een bloeding in de buikspier te zijn ontstaan. Achteraf was onze gedachte dat de injectie van de tijdelijke bloedverdunners, die in de buik was gegeven, waarschijnlijk een bloedvat in haar buikspier heeft geraakt. De kans op zo’n complicatie is uiterst zeldzaam. De bloeding veroorzaakte een lage bloeddruk, wat nadelige gevolgen had voor haar nieren. Als gevolg begonnen haar nieren langzaam hun functie te verliezen. Voordat we het wisten, ging ze van een operatie voor huidkanker aan haar neus naar de dialyseafdeling om haar nieren te ondersteunen. Uiteindelijk overleed ze, na overleg met haar familie, aan nierfalen.
Dit is misschien wel het meest bizar verlopende ziektebeeld dat ik ooit heb gezien. Ze was wellicht niet overleden als we niet hadden geopereerd aan de huidkanker. Ik gebruik deze ervaring nu ook naar mijn arts-assistenten in opleiding. Opereer niet alles wat los en vast zit, durf ook van iemand af te blijven als dat kan of je gevoel dat ingeeft. Soms kunnen dingen niet beter en dat is ook prima.
Wat ik als de grootste uitdaging in mijn werk als arts beschouw, is dat ik het blijf zien als een uitdaging op zich. Zodra je het niet meer leuk vindt om het leven van de patiënt te onderzoeken en mijzelf dienstbaar op te stellen, dan gaat er iets mis. Het behouden van plezier in mijn werk is cruciaal. Ik vind het geweldig om werk te doen waar ik van geniet, waarin ik aanvullend ben op andere mensen en waarin ik nuttig ben. Bovendien kan ik mijn kennis en ervaring overdragen aan anderen, dus ik zie geen reden waarom ik niet trots zou zijn op mezelf!”
Dit verhaal is afkomstig uit het boek 'Als de dokter huilt'.